“Ik ben te vertrouwen”, riep ik eens in een netelige situatie. Je moet wat.
Mijn gesprekspartners keken mij gegeneerd aan. Ik riep iets wat kennelijk nogal pijnlijk was, nu ik ze dwong om een standpunt in te nemen over dit statement.
Vertrouwen in iemand, in elkaar is niet iets wat te maken valt. Vertrouwen kan je beschamen, soms zo fundamenteel dat er nooit meer vertrouwen kan ontstaan. Vertrouwen krijg je. Maar hoe dan roept het wanhopige team in een training. We knutselen wat, doen wat leuke oefeningen, we gaan erin geloven dat na de tweedaagse het vertrouwen er is, hersteld is. Mooi niet, blijkt bij het minste of geringste.
Het is een grote trechter van ervaringen, dagelijkse dingen, iets met afspraken, luisteren, reageren op wat je hoort, niet op wat je vindt, accepteren van verschillen, je ook eens verplaatsen in een ander, wat aandacht en zo meer.
Dan, o wonder, druppelt als een soort residu vertrouwen uit die trechter, moeilijk te beïnvloeden, persen heeft geen zin, het komt wel. Fundamenteel vertrouwen is als een broos stukje aardewerk, prachtig zoals het is, als het aan diggelen valt is het nooit meer in de oude luister te herstellen.